15 Feb 2010
Zeer geachte aanwezigen,
Dat ik hier, bij de opening van een tentoonstelling over het Verdrag van Linggadjati het woord mag voeren, beschouw ik als een grote eer. Ik ben aangekondigd als de Historicus van het Jaar, dus zal ik maar meteen een volledige bekentenis afleggen: ik ben niet eens historicus, ik ben eigenlijk gewoon journalist. Verwacht u van mij dan ook geen gedegen beschouwing over de historische betekenis van het verdrag met die prachtige, magische naam. Dat kunnen anderen veel beter.
Journalisten zijn eigenlijk altijd op zoek naar het verhaal áchter de grote gebeurtenissen, en liever nog naar de mens erachter. En bij Linggadjati kom je dan uit bij een man die trouwens ook nog zo’n beetje de enige direct betrokkene is die nog leeft, professor Piet Sanders. Over hem wil ik het met u hebben. Heel erg beroemd is hij niet geworden, ten onrechte, maar ik durf wel te zeggen dat hij een van de architecten is van het verdrag. Of misschien is bruggenbouwer een beter woord. Er moest destijds een brug worden gebouwd over de enorme kloof die de voormalige koloniale mogendheid Nederland scheidde van de in staat van totale verwarring verkerende republiek Indonesia. Piet Sanders, de secretaris van de Commissie Generaal die het verdrag van Linggadjati uitonderhandelde, was zo’n bruggenbouwer.
Aan de andere kant hadden ze er ook zo een, Ali Boediardjo, de secretaris van de Republikeinse onderhandelingsdelegatie. Sanders en Boediardjo hadden veel contact met elkaar, en dat contact werd steeds inniger. Ze hebben later wel onthuld dat ze geregeld samen bespraken op welke manier ze overeenstemming konden forceren, niet alleen in Linggadjati, maar ook in de negen maanden daarna, toen ze steeds wanhopiger probeerden een oorlog te voorkomen. Ik vind het een ontroerende gedachte dat Sanders en Boediardjo, tot de dood van de laatste tien jaar geleden, nog bij elkaar op bezoek kwamen, ook al woonden ze ieder aan een andere kant van de aardbol. Het was een ware mannenvriendschap geworden, van twee mannen die zich verbonden voelden door de diepe wens de vrede te bewaren en geweld te voorkomen.
Uit het dagboek van Schermerhorn, de belangrijkste bron voor achtergrondinformatie uit die periode, weten we dat het al mis dreigde te gaan toen de Nederlandse delegatie in november 1946 in de buurt van Linggadjati aankwam. Er ontstond een conflict over de boot waarmee de Nederlandse delegatie aan land gezet zou worden. De Nederlandse marine zou de gasten met de torpedobootjager Banckert afzetten op de kade, maar de Republikeinen stuurden een eigen patrouilleboot om ze af te halen. De Nederlandse marine wenste niet door de Republikeinen geënterd te worden. Daar waren al bovenmenselijke diplomatieke gaven nodig om een incident te voorkomen. Uiteindelijk zijn twee Nederlanders, Koets en Van Goudoever, wél overgestapt op de rood-witte boot, en de rest niet. Die gebeurtenis – en ook die oplossing eigenlijk – was symptomatisch voor wat er daarna allemaal zou volgen.
Goed, er kwam een verdrag van Linggadjati, maar het Nederlandse parlement gaf daar zijn eigen interpretatie aan en er ontstond een uiterst ingewikkelde situatie waarin onderhandelaars probeerden de beide partijen bij elkaar te brengen en de achterbannen, in Den Haag, maar zeker ook in Djocja, voortdurend probeerden de afspraken in eigen voordeel uit te leggen.
Sanders en Boediardjo kwamen geregeld in het geheim bij elkaar, op het platje van Sanders. Ze speelden elkaar vertrouwelijke informatie door, en het staat wel vast dat Sanders in mei 1947 heeft meegeschreven aan het republikeinse antwoord op de ultimatieve nota die Nederland kort daarvoor had opgesteld. Sanders haalde zich daarbij de woede op de hals van allerlei Nederlandse diplomaten, vooral die van buitenlandse zaken, die maar één doel voor ogen hadden: een harde lijn tegen de Republiek, bij voorkeur uitmondend in een militaire actie. Sanders werd daar min of meer als een verrader gezien – op die manier, schreef topambtenaar Elink Schuurman in een telegram naar Den Haag, ‘worden er formuleringen gekozen die aansturen op een akkoord, maar die niet de werkelijke mening van de Republikeinen weergeven.’
Aansturen op een akkoord – dat was in sommige kringen destijds een doodzonde. Dat merkte Sanders een paar dagen later, op zondag 8 juni. Hij was op de verjaardag van Pieter Idenburg, de tweede man in de Nederlands-Indische regering. Iedereen was daar, er was ook veel drank, en op een gegeven moment keerden alle Nederlandse autoriteiten zich tegen Sanders, de secretaris. In zijn dagboek schreef hij: “Gedurende deze avond werd ik van alle kanten geattaqueerd; op een gegeven moment zat ik in een grote kring die zich en bloc tegen mij keerde. Ik kan best tegen een stootje, doch constateer alleen het feit dat ik volmaakt alleen sta.” Sanders kon door zijn invloed op Schermerhorn, en indirect ook op luitenant-gouverneur-generaal Van Mook, de ultieme escalatie nog heel lang tegenhouden. Wie de duizenden bladzijden notulen, nota’s, brieven en dagboeken uit die tijd leest – prachtig bijeengebracht in de Officiële Bescheiden, de bronnenpublicatie over het conflict – kan de strijd van uur tot uur meebeleven. Schermerhorn heeft lang nadien gezegd: “Niemand hoeft mij uit te leggen hoe een oorlog begint, ik heb het zelf meegemaakt.”
Het is een hartverscheurend drama van een paar individuen die proberen een sneeuwbal die van de berg rolt tegen te houden. Uiteindelijk is er niks aan te doen. Wie meer dan 100.000 soldaten naar de andere kant van de aarde stuurt, moet niet gek opkijken dat ze na verloop van tijd gaan vechten, ook al komt daar alleen maar meer ellende van. Als op 20 juli 1947 de beslissing is gevallen en er een legermacht in actie komt voor de operatie-Product, besluit Piet Sanders ontslag te nemen. De bruggenbouwer erkent zijn nederlaag. In zijn dagboek, dat hij in losse vellen naar zijn vrouw Ida in Schiedam stuurt, schrijft hij dat er voor hem bij een overheid die zo’n beslissing neemt geen plaats is. “De keuze die onze Regering heeft gemaakt vind ik misdadig,” schrijft hij naar huis.
Het heeft meer dan zestig jaar geduurd voor eerst minister Bot en later minister Verhagen hem gelijk gegeven hebben, met de erkenning dat Nederland destijds aan de verkeerde kant van de geschiedenis heeft gestaan.
Het Nederland van 1947 was zover nog lang niet. Sanders vloog naar Schiphol. Zijn vrouw haalde hem op en zag direct dat hij voorgoed naar huis kwam omdat hij de vliegtuigtrap afliep met zijn tennisracket in de hand – voor haar het teken dat hij niet meer terug ging. Sanders ging als eerste naar premier Beel om zijn ontslag aan te bieden. Beel was zuur, en beperkte zich ertoe Sanders een spreekverbod op te leggen over alles wat hij in dienst van het land in die hectische dagen had meegemaakt. Thuis in Schiedam wilde Sanders een advocatenpraktijk opbouwen, maar dat viel niet mee. Niemand wilde zich laten vertegenwoordigen door de man die het Verdrag van Linggadjati tot stand gebracht had. Hij werd behandeld alsof hij zijn land verraden had. Zijn vrouw, zo bevestigde hij twee jaar geleden nog in een uitzending van Andere Tijden, merkte bij de kruidenier dat iedereen het hoofd afwendde als ze binnenkwam. Zijn kinderen mochten niet meer met de buurkinderen spelen. De bruggenbouwer was besmet – Nederland, 1947. Piet Sanders werd tijdelijk gered door dr. Loe de Jong, die hem vroeg een boek te schrijven over het Nationaal Steunfonds, de financier van het verzet. Sanders kreeg er 10.000 gulden voor, waardoor hij zijn gezin een jaar kon onderhouden. In de tussentijd bouwde hij aan een nieuwe toekomst: een praktijk als internationaal arbiter en bemiddelaar. In tal van conflicten tussen voormalige koloniale mogendheden en ontwikkelingslanden bleek zijn in Indonesië opgedane wijsheid van groot belang te zijn.
Toen ik hem zestien jaar geleden uitvoerig sprak, was hij 81 jaar, maar je moest in zijn werkkamer hinkstapspringen over de dossiers van affaires waarvoor hij nog voortdurend op reis moest. Nu is hij 97, en doet hij het, naar het schijnt, iets kalmer aan. Ik zal u een bekentenis doen. Sinds die dag in oktober 1993 is professor Piet Sanders mijn held van de twintigste eeuw. Dankzij de nieuwe directeur van het NIOD, Marjan Schwegman, mogen we tegenwoordig weer hardop zeggen wie we een held vinden. Dat doe ik vandaag dus maar eens. De man die hielp Linggadjati tot stand te brengen, die manmoedig vocht tegen de dreigende oorlog, en die consequent bleef en zijn ontslag indiende toen dat niet lukte – die man is voor mij een held. Ik ben blij dat ik daar vandaag van mocht getuigen.
Ik had hier willen bepleiten dat er in Schiedam een straat naar hem genoemd zou worden, maar dat is wat ingewikkeld. Er is namelijk al een Piet Sandersplein in Schiedam. Dat is vernoemd naar zijn vader, een befaamd architect. Maar voor zijn streven naar vrede zou de zoon op zijn minst ergens een straat verdienen, het liefst natuurlijk in Den Haag.
Tot slot nog even een enkel woord over Linggadjati. Dat daar vandaag een tentoonstelling aan wordt gewijd, is natuurlijk prachtig. Het lijkt er sterk op dat we in Nederland toch serieus werk gaan maken van ons historisch besef. Mag ik dan nog even terug naar mijn geliefde bron, het dagboek van Schermerhorn? Voor de gesprekken daar begonnen hoorde Schermerhorn van de Indonesische premier Soetan Sjahrir een verhaal dat hem trof. In de streek van Ceribon was namelijk grote opwinding over de besprekingen. Dat kwam omdat er in de streek een legende bestond, de zogenaamde Djojobojo-legende, die inhield dat er hier, aan de voet van de vulkaan de Cerimai – en juist daar ligt Linggarjati – een ommekeer in de geschiedenis tot stand zou komen. En al was er sprake van een ongelukkige, en bloedige omweg – die ommekeer is er gekomen.
Ik dank u voor uw aandacht.